DE ONTMOETING | 4. VERLOREN TIJD
Eenmaal aan boord staan de twee mannen uit te druppen op het voordek, terwijl Sinne grote handdoeken over hun schouders legt. Ze weet duidelijk niet wat ze moet zeggen.
"Tonio...", verzucht ze zachtjes.
Toran krijgt kippenvel van de toon in haar stem. De oude man zakt neer op de voorzijde van de kajuit en heeft amper adem over. Ze laten hem bijkomen en wisselen veelzeggende blikken met elkaar uit. Sinnes verdriet en schuldgevoel staan in haar ogen te lezen.
"Wat een klote situatie!", vloekt Toran binnensmonds.
De lucht boven het dek lijkt te verdichten, zwaardere wolken trekken samen in een stille reflectie van de spanning. De oude man begint iets rustiger te ademen en tilt dan zijn hoofd op. Hij kijkt Toran aan en knikt bij wijze van dank. Toran knikt terug. Dan kijkt Tonio naar Sinne.
"Het spijt me Sinne... ik was bang... zo vreselijk bang! Ik wilde ervan af zijn. Ik wilde er zo snel mogelijk vanaf zijn... Wakker worden in mijn eigen bed was het enige waar ik aan kon denken. Maar ik werd maar niet wakker! En nog steeds ben ik niet wakker, Sinne..."
En terwijl het water uit zijn kleding druppelt, zwijgt de man weer en kijkt hij naar zijn oude, verschrompelde handen in zijn schoot.
"Als ik wakker word, blijkt dit een slechte droom te zijn, toch Sinne?" Hij kijkt haar gekweld aan. Sinne kan hem niet het antwoord geven waar hij zo wanhopig naar verlangt.
Tonio's schouders beginnen te schokken, langzaam eerst, dan onhoudbaar. Hij huilt met alles wat hij nog in zich heeft, lang, diep, rauw.
Het hout van de Ascensie kreunt zacht onder zijn verdriet, als een echo van wat niet te dragen is.
Sinne wil haar hand op zijn schouder leggen, maar precies op dat moment buigt hij naar voren, en haar gebaar blijft hulpeloos in de lucht hangen.
Ze weet dat ze hem niet kan troosten. En hij weet het ook.
Dit verdriet zal nog een flinke poos in hun gezelschap zijn.
Toran en Sinne lopen samen naar het achterdek en gaan de kajuit in. Ze laten Tonio onder de stilzwijgende bewaking van Dali op het voordek uithuilen. Er lijkt geen einde aan te komen. Sinne stelt zich voor dat hij nu alles eruit kan gooien in een grote beweging. Al het verlies van de afgelopen jaren, recentelijk het verlies van zijn moeder en nu het verlies van zijn jeugd.
Het doet haar pijn dat ze hem niet kan troosten. Haar handen willen helpen, maar blijven leeg, terwijl de frustratie omhoog kruipt door haar keel. Het liefst zou ze de hele boel kort en klein slaan, al weet ze dat dit niets oplevert.
De woede is alleen maar haar angst en verdriet die zich vermommen, zich verstoppen voor haar eigen hart. Ze wil zo graag iets kunnen doen. Nú! Iets tastbaars, iets wat verschil maakt. Met een strijdlustige blik kijkt ze naar Toran, die naast haar op het bankje in de roef is gaan zitten.
Een subtiele rimpeling trekt door het water rond de Ascensie, de golven worden korter en scherper. Ze dansen synchroon met haar oplopende emoties, reageren op elke trilling in haar binnenste. De lamp in de roef flikkert even, een kleine ademhaling van licht, haast onmerkbaar resonerend met de spanning die in de ruimte pulseert.
De gedachten tussen het tweetal gaan heen en weer, een stille conversatie zonder dat er een woord wordt gesproken. Het is hun beiden kristalhelder hoe pijnlijk dit is. Sinne kan het verleden niet veranderen, Toran kan de waarheid niet delen.
Sinne mag het hem niet kwalijk nemen. Hij heeft hier niet om gevraagd, maar stiekem... 'Niet eerlijk!', berispt ze zichzelf in gedachten. Zij heeft haar eigen aanwezigheid en de Tonio-kwestie zo in zijn schoot geworpen. Zoals hij zich over de reling heeft gegooid, zonder te blikken of blozen, om die arme jongen uit die stomme raket te redden!
Sinne kijkt Toran aan van onder haar wimpers. Zijn hand reikt naar voren en hij raakt zachtjes haar wang aan. Het is een troostend gebaar en ze leunt er voorzichtig tegenaan, terwijl er een traan in haar ooghoek ontstaat. Hij veegt met zijn duim de traan weg. Het gebaar ontroert haar. Ze zou nu ter plekke in huilen kunnen uitbarsten, maar ze vermant zich. Het gaat nu niet om haar. Dit is niet haar moment. Verdriet heeft vandaag in alle ernst een ander gevonden en zij gaat daarbij niet in de weg staan. Ze is al egoïstisch genoeg geweest voor een dag. Het hout onder haar voeten voelt warmer aan, een nauwelijks waarneembare reactie op hun moment van verbinding.
Zij wilde met alle geweld Tonio hierheen brengen om hem te redden. 'Wie houd ik voor de gek?', denkt ze schuldbewust. '…om mezelf te redden. Ík wilde hem niet laten gaan. Ik heb hem net zo nodig als hij mij.'
Ze wilde eens lekker lol maken, hem lol zien maken! Ongedwongen plezier beleven zoals kinderen doen in hun jeugd. Ze gunt hem dat. Ze gunt zichzelf dat. En juist datgene heeft ze nu van hem afgepakt: zijn jeugd, maar nog meer dan dat zijn toekomst en de hoop op meer en beter.
Toran buigt naar voren, probeert haar aan te kijken. Sinne zit voorovergebogen, met haar blik op haar voeten. Hij wil haar helpen. Hij vindt het vreselijk om haar zo te zien. Zo... fragiel, kwetsbaar als een verslagen klein vogeltje dat niet weet dat het kan vliegen. Zíj kán vliegen en hóe! Hij heeft het met eigen ogen mogen aanschouwen. Wat kan deze vrouw magistraal bewegen met haar voertuig zonder een spoortje angst en met slechts avontuur in het vizier. Zij zijn een en dezelfde, de kwetsbare en de avontuurlijke Sinne. Samen vormen ze een geheel.
Zoals zij is, zo heeft hij haar gezien, beide kanten op. Hij voelt zich vreemd genoeg vereert dat hij zo dicht bij mag komen dat beide facetten in korte tijd al zichtbaar voor hem zijn geweest. Tot nu toe vindt hij alles aan haar fascinerend en... o... zo mooi. Hij durft het amper toe te geven, want erg handig is het niet.
Deze vrouw maakt iets in hem wakker dat hij eerder bij andere vrouwen niet gewaar is geworden. Hij heeft overduidelijk gevoelens voor Sinne, voor dit bekoorlijke schepsel dat nu met haar handen in het haar zit, letterlijk en figuurlijk. Omaria's adem strijkt langs de kajuitmuren, een zachte golf die hun verdriet optilt en iets dragelijker maakt.
Hij wil haar geruststellen, zeggen dat het allemaal goed komt. Maar dat zou niet eerlijk zijn. Hij weet niet of het goed komt. Hij weet wel dat er onderhandeld kan worden, maar dat levert vaak alleen maar ellende op. Hij gelooft dat als zij genoeg vertrouwen heeft in zichzelf en haar omgeving, ze deze hele situatie naar haar hand kan zetten. Dat heeft hij haar zien doen! Zo zit ze er nu alleen niet bij.
Sinne verdwijnt in gedachten en komt er maar moeilijk uit. Dit is niet hoe deze wereld eruit hoort te zien. Zo is het niet bedoeld. Hier, op Omaria, is alles open, is alles aan verandering onderhevig en kan ze zich vrij bewegen. Zíj staat aan het roer; al lijkt het er nu niet op, beseft ze zich. Ze lijkt op dit moment eerder een aangespoelde walvis die bewegingloos haar lot aanvaardt.
'Nou, mooi niet!', denkt ze er meteen achteraan. Ze zou Sinne niet zijn als ze het zo snel zou opgeven. 'Dacht het niet!' Terwijl haar vastberadenheid groeit, verandert het licht in de kajuit subtiel. En ze voelt de kracht van het bloed van haar vader door haar aderen stromen. Hij gaat haar helpen. Ze voelt het.
Sinds hij overleden is, lijkt ze meer verbonden met hem dan daarvoor. Gek dat het zo is. Hij was een stoere man, stond altijd klaar voor de mensen om hem heen, maar was niet in staat zich te openen voor anderen. Emotioneel onbereikbaar, zoals dat zo mooi heet. Met andere woorden: het leven had hem te veel pijn voorgeschoteld. Hij had lang geleden al de deuren dichtgedaan, de luikjes gesloten.
Maar nu hij fysiek niet meer bij haar is, lijkt hij het juist goed te kunnen. Zij voelt het warme contact iedere keer als ze naar hem uitreikt. Als ze hem nodig heeft, dan is hij er, trouw als een hond. Die speciale band heeft ze nodig. Nu meer dan ooit.
Ze raapt zichzelf bij elkaar en omarmt de kracht die ze voelt bij de gedachten aan haar vader. Hij was te allen tijde doorgegaan. Erop of eronder, dat maakt niet uit. Linksom, rechtsom of dwars door het midden... Het liefste dat laatste, denkt ze, en ze voelt een gevoel van tederheid voor haar overleden pa opborrelen.
Een vonkje hoop begint in haar te gloeien, eerst zwak, dan steeds sterker. Haar ademhaling verdiept zich. Haar gedachten, eerst verward en chaotisch, beginnen zich te ordenen rondom een centraal idee. Het is nog vaag, maar krijgt met elke hartslag meer vorm.
Een vleugje warmere lucht streelt haar huid, zo subtiel dat alleen zij het opmerkt. Ze recht langzaam haar rug, een beweging die Toran niet ontgaat. Hij kijkt op, ziet hoe de schaduw van wanhoop wijkt voor iets nieuws in haar ogen: een vastberadenheid die hij herkent en bewondert. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht, eerst aarzelend, dan breder.
Met opgeheven hoofd spreekt Sinne de woorden die haar net nog onmogelijk leken: "We gaan op zoek naar de tijdmachine Toran!" Toran knippert met zijn ogen. 'Wat zegt ze nu?' Sinne wacht zijn reactie niet af en wil zo de kajuit uit stampen om met deze informatie haar vriend Tonio op het voordek een glimp van hoop te geven.
Toran reageert bliksemsnel en houdt haar met beide handen aan haar jasje tegen. "Jemig Sinne, wat je in je kop hebt, heb je zeker niet in je kont! Wacht nou even, voordat je hals over kop ondoordachte ideeën de lucht in blaast!" En hij kijkt haar streng aan.
"Ik begrijp wat je wilt doen, maar speculeren is wel iets anders dan zeker weten, madame!", en hij duwt haar enigszins ruw terug op het bankje. Het hout kreunt onder de plotselinge beweging, een zacht protest dat zijn gelijke vindt in de gefrustreerde houding van Sinne. "Voordat je onbezonnen een dooie mus aan die gebroken man gaat serveren, kun je best wel even de boel iets meer tijd geven. Een overlegsituatie kan het ook goed doen onder deze omstandigheden, denk je niet?"
Ze kijkt hem verbouwereerd aan en wil meteen weer overeind komen. Hij blijft haar met samengeknepen ogen aankijken en weet haar gepantserde blik te doorboren. Ze laat haar schouders iets zakken.
"Het concept alleen is niet genoeg, Sinne, je moet het zeker weten! Je moet het voelen in elke vezel van je lichaam. Is dat zo of is het slechts een hypothese op dit moment?" Hij weet het antwoord al. Het staat op haar gezicht geschreven.
Onder haar voeten trilt het dek van de Ascensie en ademt mee met haar twijfel. De wolken boven hen kruipen iets dichter bij elkaar, hun randen vervaagd.
"Dan verdient het meer tijd en aandacht. Het idee is best goed, maar geef het tijd. Slaap er op zijn minst een nachtje over en laat het sudderen. Blijf ervoor openstaan en cultiveer het, maar forceer niets, Sinne. Door te forceren zal de waarheid zich in dit domein niet laten zien, eerder het tegenovergestelde. Hier moet het als vanzelfsprekend zijn. Ik weet dat jij dat kunt, want dat heb je hier vaak genoeg laten zien. Begrijp je me, Sinne?" Toran is daarna stil. Lang genoeg om zijn woorden kracht bij te zetten.
Sinne knikt zwijgend. Maar een spoortje onzekerheid heeft zich aangediend. Voorheen bewoog ze hier zonder angst en met een bloedstollende zekerheid over de richting en de mate waarin. Haar hang naar avontuur werd dan vergezeld door pure vreugde. Een heerlijke combinatie. Maar er is een stukje van haar geloof afgebrokkeld. Ze ziet steeds de blik van die oude, verdrietige Tonio voor zich. Het hout onder haar verzacht, vormt zich naar haar lichaam. Er gaat troost vanuit.
"Je hoeft het niet nu allemaal op te pakken, Sinne. Tonio is oud, maar staat nog niet op het punt van omvallen. Hij is een viriele oude man, voor zover ik dat kan inschatten, en hij is er vooral bij gebaat dat dit in één keer goed gaat. Bekijk de situatie ook vanuit het kamp. Het geeft je een ander perspectief. Dat heb je nu even nodig, denk ik, met je voetjes in het zand."
Hij drukt haar stevig tegen zijn borstkas aan. Het voelt goed. Sinne laat het schoorvoetend toe. Als ze de omhelzing verbreken, kijkt ze hem aan en knikt ze nog eens. Hij heeft gelijk. Het gas moet eraf. Ze denkt aan Tonio, die nog steeds op het voordek zit. Ze mag geen fouten meer maken.
De wind, die even was gaan liggen, steekt voorzichtig weer op. Een briesje dat haar haren beroert, een zacht gefluister van geduld.
***
Ze opent haar ogen en kijkt bezorgd naar achteren, waar het bedje van Tonio staat. Er ligt een oude man in de kreukels in het kinderledikant te kreunen en steunen. Hij opent zijn ogen en kijkt recht in die van Sinne. Ze is opgestaan en naast Tonio's bed gaan zitten om hem in deze wereld op te vangen. Hij kijkt slaperig naar zijn handen en kreunt nogmaals.
Ze ziet de realiteit in zijn ogen weerspiegeld. Het is zo. Hij heeft zijn leeftijd meegenomen hierheen. Hij is oud, oud en versleten, oud en amper in staat uit het veel te kleine bed te stappen. Ze helpt hem overeind en uit bed te komen en zet de comfortabelste stoel klaar. Na een paar miezerige stappen ploft hij daarin. Alweer ontsnapt hem een diepe zucht.
Hoe moeten ze dit in hemelsnaam verklaren? Niemand mag weten dat Omaria bestaat, dan zou het land niet langer haar toevluchtsoord zijn en de thuishaven van Toran. Alsof iemand het verhaal zou geloven! Ze kijkt goed naar de man. Het oude hoopje lichaam lijkt in niets op de jeugdige, frisse tienjarige jongen van eerder.
Vanuit de ogen van de commandant bekeken is het een uiterst merkwaardige situatie. De jongen is van de aardbodem verdwenen en op hetzelfde moment is er een bejaarde bij haar ingetrokken? Wie is deze oude heer dan en waarom woont hij ineens bij haar? Sinne heeft een goed verhaal nodig.
Ze legt haar hand op de knie van Tonio, maar krijgt geen respons van hem. Hij vermijdt oogcontact, zijn blik ergens tussen herinnering en ongeloof zwevend. Begrijpelijk, denkt Sinne. Hij voelt zich door haar in de steek gelaten. Ze heeft ook nog geen oplossing. Hoe zouden ze ooit Tonio's gestolen jaren kunnen terugwinnen?
Haar eerdere idee komt weer bovendrijven. Toran had gelijk. Met pure wilskracht krijg je zoiets er niet doorheen. De gedachte moet kloppen, integer zijn en het plan moet naadloos passen. De logica ervan moet onmiskenbaar zijn. Toch is het idee best goed, zoals Toran al terecht opmerkte.
Ze gaat op haar knieën voor Tonio zitten en kijkt hem van onderen aan met een welgemeende glimlach, kwetsbaar en vastberaden tegelijk. "Hoe voel je je Tonio?" Er wordt niet gereageerd. Een stilte die zwaarder is dan woorden. "Voor wat het waard is… het spijt me zo..."
Tonio recht zijn rug, een mengeling van vermoeidheid en oude veerkracht. Hij kijkt haar aan met iets van berusting in zijn ogen, niet van overgave, maar van diep doorvoeld inzicht. Zijn raspende, diepe stem maakt een einde aan de ongemakkelijke stilte die er na Sinnes boetedoening is ontstaan. "Ik moet het allemaal laten bezinken, Sinne. Het is niet te bevatten! Of ik het jou verwijt? Op een bepaald niveau wel waarschijnlijk, maar ik wil dat niet! Ik verwijt mezelf dat ik bang was. Ik heb zo weinig te verliezen, waar was ik bang voor? En ik ben nog steeds bang, Sinne. Bang dat je jezelf in gevaar brengt voor mij. Als je mij hier huisvest, dan loop je risico's. Dat is deze oude knar niet waard."
Sinne is niet van plan om hiernaar te luisteren. Ze gaat hem niet op straat zetten! Is hij nu helemaal besodemieterd! Wat denkt hij wel niet allemaal! En zichzelf oude knar noemen... hij is nog een jonge knaap, althans, dat zal hij snel weer zijn. Dit soort praat duldt ze niet van hem, nu niet, nooit niet.
Ze komt snel overeind en kijkt hem aan met die ene blik, scherp als een moederhavik die haar jong beschermt. Hij kijkt schichtig terug, een glimp van herkenning in zijn ogen. Die blik kent hij maar al te goed. "Jij gaat helemaal nergens heen, hoor je! Ben je nu helemaal gek geworden! En loop niet zo zielig te doen!", roept ze onredelijk uit. Haar stem trilt door een mengeling van woede en onmacht. "Binnenkort ben je weer de oude. Dat geef ik je op een briefje!", en boos stormt ze de tent uit.
Ze is bloedlink! Een stemmetje in haar achterhoofd fluistert zachtjes dat ze vooral boos is op zichzelf, niet op die arme jongen. Door de snelheid van haar vertrek botst ze tegen de buurvrouw aan in het voorbijgaan.
"Daáag Sinne!", roept Eva ironisch achter haar aan. "Alles wel goed met je?" Eva is een sympathieke vrouw. Tegelijkertijd kan ze uitstekend praatjes door het kamp strooien. Zij is wel de laatste persoon die ze over de huidige situatie wil vertellen. Alsof ze er ook maar met íemand over kan praten.
De botsing heeft haar tot haar positieven gebracht. Er is geen tijd te verspillen. Ze moet een verhaal bedenken voordat ze meer mensen tegen het lijf loopt met vragen. Ze draait zich om, loopt terug, haalt diep adem en gaat terug de tent in.
Tonio zit er nog net zo bij. "Sorry vriend...", ze pauzeert even, de woede gezakt tot een diepe zucht. "Laten we samen een verhaal verzinnen om dit alles te verklaren, want we zullen met iets goeds moeten komen."
Ze hebben de puntjes nog niet goed en wel op de i gezet of de gendarmerie verschijnt in de ingang. Zonder enige waarschuwing duwen ze het tentzeil van de opening opzij en laten ze zichzelf binnen. Sinne wist dat ze zouden komen. Het was een kwestie van tijd.
De man voorop herkent ze onmiddellijk. Het is de commandant die iets te hard heeft uitgedeeld met zijn voet toen Tonio's moeder al lang en breed op de grond lag te kermen. Het is een schoft, een enorme driftige, hardvochtige klootzak! Sinne zou hem het liefst direct de deur uit trappen, zo kwaad wordt ze van zijn aanblik, maar dat is in deze situatie uiterst onhandig. Wat heet, dat is in geen enkele situatie hier handig. 'Je smijt er één uit', denkt ze, 'en er staat zo een peloton van die eikels in je tent.'
"Goedemiddag!", roept de commandant, meer voor de buren dan ter begroeting.
"Goedemiddag, meneer commandant”, zegt Sinne, haar stem beheerst maar gespannen. "U komt kijken naar Tonio, neem ik aan? Hij heeft sinds gisterochtend vroeg zijn hoofd niet meer laten zien, meneer."
De commandant kijkt haar venijnig aan. "Waarom zou ik je geloven?"
Sinne laat haar blik zakken, de grond bestuderend. Ze weet dat haar ogen anders verraad zouden kunnen plegen. "Hij was erg van slag door de dood van zijn moeder", benadrukt ze. Een trillende kwetsbaarheid kruipt in haar stem. "Ik ben eerlijk gezegd bang, meneer de commandant, dat hij niet meer terugkomt!"
Ze perst een snik uit, nog een traan; deels uit woede, deels uit een mengeling van angst en strategische manipulatie. Haar performance is zo overtuigend dat zelfs de meest argwanende toeschouwer haar zou geloven.
Ze had zo bij het theater gekund, vindt Tonio vanuit zijn stoel in de hoek. Hij probeert ondertussen uit alle macht zijn angst en verdriet niet te tonen. De commandant kijkt achterom naar zijn rechterhand. De soldaat in kwestie springt in het gelid. Dan kijkt de commandant weer naar Sinne.
"Is de jongen bij de afgrond gezien?" De vraag komt er bars en emotieloos uit.
Sinne begint nu hartgrondig te huilen. De voorstelling kost haar geen enkele moeite na alles wat ze de afgelopen tijd heeft meegemaakt. In zekere zin is ze Tonio echt verloren. Ze zakt nu door haar knieën en blijft kermen met haar hoofd in haar handen.
De commandant weet er duidelijk geen raad mee en vraagt nogmaals aan de soldaat achter hem: "Is er door de wachttoren een kleine jongen gezien bij de afgrond, Felix?"
De rechterhand van de commandant krijgt grote ogen. Het is duidelijk dat foute antwoorden niet geoorloofd zijn. Hij knikt kleintjes ja, en zegt dan plichtmatig: "Een kleine, donkere jongen meneer, enkele dagen geleden."
Drie van de vier mensen in de tent weten dat hij staat te liegen alsof het gedrukt staat. De jonge soldaat heeft niet veel keuze. Je gaat het leger in en gehoorzaamt. Optie twee is honger lijden. En als laatste kun je altijd nog afgescheept worden naar het internaat (kinderen) of de werkkampen. Deze laatste zijn speciaal ingericht voor volwassenen die niet in de pas willen lopen of ongewenst gedrag vertonen. Er verdwijnen er genoeg, weet Tonio.
De commandant rust met zijn blik weer op het treurige tafereel op de grond voor hem en roept bruusk: "In het gareel mevrouw Salinger, in het gareel!"
Sinne komt onhandig overeind. Ze heeft geen idee wat hij precies van haar wil. Ze staat nu weer gebogen met haar ogen gericht op de grond. Zo hebben ze het het liefst, heeft ze gemerkt. Slaafs en onderdanig heeft bij deze man de voorkeur.
"Jongedame!", buldert hij nu en komt dichterbij staan. "We gaan er maar even voor de goede orde van uit dat de jongen genaamd Tonio de richel heeft gevonden en 'uitgegleden' is."
Sinne is de nadruk op 'uitgegleden' niet ontgaan en kijkt nu met vochtige ogen omhoog, rechtstreeks in die van de commandant. "Het is ook altijd hetzelfde met die moederskindjes. Ze kunnen hun emoties gewoonweg niet beheersen!", en de man doet geen moeite zijn minachting te verbergen.
Sinne briest inwendig. Kennelijk is hij behalve een klootzak ook nog eens een vuile klootzak! Ze moet op haar lip bijten. Ze slikt alle lelijke woorden die in haar opkomen in. Ze houdt zich koest. Ze is verstandig, maar verdomd wat is dat moeilijk op dit moment!
De commandant salueert gedag en staat op het punt zich om te draaien. Dan verstijft hij en kijkt de donkere hoek van de tent in waar Tonio senior muisstil op zijn stoel zit. "En jij bent?" De man snauwt dit bars in de richting van de nu doodgewaande Tonio.
"Ik ben ziek...", zegt Tonio met trillende stem en probeert op te staan. Hij komt niet overeind. De commandant komt verder naar voren om te kijken of hij de man herkent. Hij schrikt van zijn aangezicht en deinst net zo hard weer achteruit. De twee grote blauwe plekken op de arm van de oude man zijn hem blijkbaar opgevallen. Hij wordt wit om de neus.
Zonder nog meer tijd te verspillen, snelt hij nu samen met de jonge soldaat naar de uitgang en is zonder een woord vertrokken.
Het vuur komt uit Sinnes ogen. Toch weet ze geruststellend te knikken naar Tonio, die nu wel probleemloos uit zijn stoel komt. Met een doek wrijft hij over de plekken op zijn arm.
"Jij kunt zo het toneel op Sinne. Dat ik dat niet eerder in je gezien heb." Hij stoot een ongepast harde, korte lach uit. Zijn gezicht lacht alleen niet mee. Het geluid vervaagt snel en de stilte neemt onverbiddelijk haar plek in.
Beiden weten lange tijd niet wat ze tegen elkaar moeten zeggen. Sinne is opgelucht en ontzet op hetzelfde moment. Wat voor betekenis hebben woorden na... zoiets... Ze slikt en begint de tent op te ruimen. Ze moet zichzelf bezighouden, anders wordt het haar te veel.
Tonio laat haar maar even. Hij is verbijsterd. Deze man heeft geen greintje mededogen laten zien. Dat mensen op deze wijze kunnen bestaan, is niet te bevatten. Hij krijgt er de koude rillingen van.
Later die avond ruilen Sinne en Tonio van bed. Ze kan maar moeilijk in slaap vallen in het te kleine ledikant; ze ligt graag op haar rug en languit. Na wat oneindig woelen lijkt, weet ze dan toch de slaap te vatten...
***